Een reflectiebijeenkomst heeft een ander karakter dan een teamoverleg of een werkbespreking. In de reflectiebespreking bekijkt een groep medewerkers het eigen werk en de vragen en dilemma’s die ze hierin ervaren. Ook de eigen communicatie kan hiervan een onderdeel zijn. Als leidinggevende stimuleer de medewerkers en begeleiders. Je spreekt met de medewerkers af hoe vaak zij zullen deelnemen aan een reflectiegesprek.
Kenmerken van gestructureerde reflectie:
- Een (liefst vaste) groep medewerkers neemt deel aan de bespreking. Veiligheid en vertrouwen zijn belangrijk in de groep. Het geven van complimenten en het hanteren van gespreksregels voor een goed gesprek helpen hierbij.
- Er wordt gewerkt met een duidelijke opzet met agenda. Er moet voldoende tijd zijn om de agenda goed uit te voeren.
- De bijeenkomst wordt voorgezeten door een getrainde begeleider. Deze bewaakt zowel de inhoud als het groepsproces.
- Tijdens de bijeenkomst brengen een of meer medewerkers een praktijksituatie in, waar de groep samen zich over gaat buigen.
Het belang van afspraken maken
Voor het houden van een reflectiegesprek is het van belang dat men op elkaar kan rekenen. Er kunnen ‘gevoelige’ zaken op tafel komen. In verband met de wet op de privacy is het van belang te waarborgen dat deze gegevens vertrouwelijk zijn en blijven.
Als begeleider van een reflectiegesprek maak je afspraken over hoe je met elkaar omgaat. Een reflectiegesprek is een vorm van een dialoog. De omgang met elkaar en het gericht zijn op het begrijpen van elkaar zijn juist belangrijk. De uitgangspunten van een dialoog én de ‘ezelsbruggetjes’ (zie Doelgericht communiceren) voor een goed gesprek geven hieraan houvast.
Rollen in een reflectiebespreking
In het reflectiegesprek zijn verschillende rollen te vervullen.
- De voorzitter bereidt voor door een kort overleg met de inbrenger, begeleidt op basis van een agenda die ook bekend is bij de deelnemers; evalueert; zorgt voor de verslaglegging, is zich ervan bewust zijn dat hij verschillende petten op heeft.
- De inbrenger bepaalt de keuze van de inbreng, bereidt de inbreng voor sluit van tevoren met de voorzitter kort of de voorbereiding lukt, geeft aanwijzingen welke inbreng verwacht wordt (bij een ‘huiswerkopdracht’) deelt een korte beschrijving uit.
- De overige deelnemers leveren een actieve bijdrage door informatie te vragen en te geven, opbouwend kritisch meedenken en complimenten geven over de vraagstelling en de praktijksituatie.
Tips voor de voorzitter
- Geef als voorzitter het goede voorbeeld.
- Wees alert op non-verbale signalen die een vraag oproepen; het kan zijn dat het een bedreigende of te persoonlijke vraag is.
- Wanneer je als voorzitter impliciete boodschappen of veronderstellingen hoort, nodig de vraagsteller uit deze veronderstellingen te verwoorden.
- Probeer hoofd- en bijzaken te onderscheiden; leg het als vraag op tafel of dit nog meer informatie oplevert.
- Wees alert op vragen waar een oordeel of een oplossing in verweven zit, deze leveren vaak geen bijdrage en kunnen het gesprek blokkeren.
Aandachtspunten voor de voorzitter
- Bewaken dat de reflectie taakgericht én groepsgericht is.
- Actief luisteren en samenvatten.
- Bewust zijn van de werking van vragen in een groep.
Vragen stellen
Vragen stellen is een belangrijke vaardigheid. Vragen zetten de ander aan tot denken en helpen hem te praten over motivatie, gevoelens, problemen of ideeën. Door te vragen kun je als voorzitter van een reflectiebijeenkomst de richting van het denkproces sturen. Het gaat dan vooral om het stellen van open vragen, kunnen doorvragen en het gebruik van reflectievragen
Open vragen
- Wat, waar, wanneer, hoe, kun je me iets meer vertellen over …
- Liever geen ‘waarom’-vragen, deze kunnen bedreigend overkomen (ter verantwoording roepen) De kern van reflecteren is dat het niet zozeer gaat om 'waarom' maar om 'waardoor'.
Doorvragen
- ‘Wat bedoel je met ‘ze’?’
- ‘Welke manieren zie je nog meer?’
- Het laatste woord vragend herhalen: ‘De zaak is vertraagd’. Vertraagd?’
Andere reflectieve vragen
- ‘Waarin is deze oplossing beter dan de andere?’
- ‘Wat is jullie gemeenschappelijke beeld van deze situatie?’
- ‘Als het niet de bewoner was, maar je moeder, wat zou je dan doen?’
- ‘Wat is volgens jou nu het belangrijkste probleem en wat is van minder belang?