Er zijn drie vormen van dehydratie:
- hypertone dehydratie: het waterverlies is groter dan het zoutverlies (dit komt vaak voor bij infecties of tijdens hitteperioden)
- isotone dehydratie: een evenredig verlies aan water en zout (bijvoorbeeld als gevolg van braken en diarree)
- hypotone dehydratie: het zoutverlies is groter dan het waterverlies (bijvoorbeeld als gevolg van diureticagebruik)
Voor de behandeling van uitdroging is het belangrijk om onderscheid te maken tussen uitdroging met en zonder zoutverlies.
Oorzaken
Het lichaam is normaal gesproken in staat om de lichaamstemperatuur, het zoutgehalte in het bloed en de bloeddruk, ook bij veranderde omstandigheden, redelijk constant te houden. Dit geldt ook voor het handhaven van het watergehalte van het lichaam, dat in directe relatie staat tot het zoutgehalte van het bloed. Bij ouderen wordt het vermogen om alle functies in het lichaam in evenwicht te houden minder. Dit wordt nog versterkt door lichamelijke stoornissen, beperkingen en handicaps én vaak het gebruik van veel medicijnen. Het risico op uitdroging wordt hierdoor groter.
Veranderingen die een oudere meer kwetsbaar maken voor uitdroging zijn:
- afname van de hoeveelheid lichaamswater (hoe hoger de leeftijd, des te lager de hoeveelheid lichaamswater)
- afname van het dorstgevoel, waardoor de cliënt zich minder snel uitgedroogd voelt. Hierdoor gaat de cliënt minder drinken en ook de eetlust neemt af
- de nieren gaan minder goed werken. Hierdoor gaat het vermogen om water en zout vast te houden achteruit.
Ook door gerelateerde veranderingen, zoals een verminderde spanning van de huid bij ouderen, is tijdige diagnose van dehydratie én vaststelling van de ernst ervan moeilijk. Het voorkomen van uitdroging bij ouderen is daarom erg belangrijk. Het is van belang constant alert te zijn op de risicofactoren. Dit geldt vooral als ouderen ziek zijn of tijdens hitteperioden. Ouderen die door beperkingen niet goed meer in staat zijn voor zichzelf te zorgen hebben daarbij extra ondersteuning nodig.